Kasteel Gemert

Adres: Ridderplein 11-17 te Gemert
Ontstaan: Het kasteel werd in 1391 gesticht, na toestemming van Johanna van Brabant.

Geschiedenis: Het kasteel en de poorttoren waren waarschijnlijk rond 1410 voltooid. De poortdoorgang naast de poorttoren, ook wel donjon genaamd, draagt het jaartal 1548. Kort voor de Tachtigjarige Oorlog moet het poortgebouw zijn definitieve vorm gekregen hebben. In 1607 werd de tweede voorburcht gebouwd.
In 1715 besloot men het kasteel te verbouwen tot zomerresidentie voor de landscommandeur, wat in 1745 voltooid werd. Deze verbouwing betekende veeleer een compleet nieuw huis.
Vanaf 1869 werd het kasteel gerestaureerd, wat in 1883 door een grote brand weer teniet werd gedaan. Een jaar later was de schade weer hersteld en werden er een aantal verbouwingen uitgevoerd.
Tussen 1907 en 1909 verrees dat wat men nu nog de Jezuïetenbouw noemt, de L-vormige vleugel die aan de donjon vastgebouwd werd, en waarvoor het grootste gedeelte van de voorburcht moest wijken. In 1935 werd tussen het hoofdgebouw en de donjon begonnen met de bouw van de kapel, die in 1936 ingwijd werd.
In 1940 werd de zuidvleugel van de Jezuïetenbouw door de Duitsers in puin geschoten. Men besloot tot wederopbouw.

Bewoners: Het kasteel werd gebouwd voor de Duitse Orde o.l.v. Iwan van Cortenbach. Deze orde was ontstaan ten tijde van de kruistochten, die vanwege de voortijdige dood van de Duitse keizer gedwongen waren in 1198 de thuisreis te aanvaarden, maar niet nadat zij de in Akko gevestigde Duitse hospitaalbroederschap tot een strijdbare geestelijke ridderorde hadden verheven, wat de Duitse Orde officierskern van het Duitse bezettingsleger te Palestina maakte.
De orde had door heel Europa verschillende bezitingen, wat opgedeeld werd in landscommanderijen of balijen (provincies). Gemert viel hier tot de balije Alden Biesen.
Toen men besloot tot het bouwen van een kasteel op deze plaats, kwamen de heren van Gemert in het geweer, daar het veel te dicht bij hun residentie lag. Hertogin Johanna gaf echter toestemming tot de bouw, op dien voorwaarde dat het huis immer de poorten voor haar zou openen, zo lang en zo vaak als nodig.
Nadat Alden Biesen in 1437 erin slaagde ook de kerkelijke rechten over Gemert te krijgen, bood het kasteel onderdak aan de pastoors en rectoren van Gemert en andere priesterleden van de Duitse Orde uit de omliggende dorpen.
Door de reformatie, en later de Gelderse oorlogen en de Tachtigjarige Oorlog raakte de commanderij geleidelijk aan al haar onroerend bezit en kerkelijke rechten kwijt. Eind zestiende eeuw woonden er op het kasteel niemand anders meer dan de commandeur, de pastoor en enkele bedienden.
Toen in 1720 commandeur Bertram van Wachtendonk kwam te overlijden werd er geen nieuwe commandeur meer benoemd.
Landscommandeur Damiaan Hugo, graaf van Schönborn, kardinaal en prinsbisschop van Spiers en Konstanz, liet zich in 1715 als soeverein heer inhuldigen. Hij besloot het kasteel te verbouwen tot zomerresidentie. Hij maakte echter de voltooing hiervan niet meer mee. Het was zijn opvolger, Ferdinand von Sickingen die zijn wapen in de fronton van het hoofdgebouw liet opnemen.
Toen het nieuwe hoofdgebouw gereed was, werd er weer een nieuwe commandeur benoemd, en wel Johan Jozef van der Noot, die de restauratie van de voorburcht ter handen nam. Na van der Noot werden nog twee commandeurs benoemd, maar die waren zelden of nooit op de commandrij aanwezig. Rentmeestersfamilie Borret was tot halverwege de jaren negentig van de achttiende eeuw hoofdbewoner van het kasteel.
In 1794 maakte de inval van de Fransen een einde aan de Duitse heerschappij. In 1810 vervielen de bezittingen van de Duitse Orde aan de Franse kroon. De militaire staf van generaal Oudinot, opperbevelhebber der Franse troepen in Noord-Brabant vond huisvesting in het kasteel. Men probeerde het kasteel te verkopen, wat in 1813 gebeurde toen het verkocht werd aan de heer Adriaan van Riemsdijk, die een machinale spinfabriek in het kasteel vestigde. In 1837 werd er een weefschool gesticht. Ook de burgemeester en de gemeentelijke ontvanger woonden toen op het kasteel.
De laatste ‘fabrikeur’ en eigenaar van het kasteel, Mathias Lüps kwam in 1865 te overlijden; zijn vrouw overleed twaalf jaar later. Hun beider dochter trouwde met Jonkheer Everard Hugo Scheidius, rijksontvanger uit Arnhem, en deze herstelde het kasteel in zijn oude luister.
De Franse Jezuïeten kochten in 1881 het kasteel, maar zij keerden in 1896 terug naar Frankrijk, om vervolgens in 1901 weer terug te komen in Gemert.
In 1916 kreeg de Congregatie van de Heilige Geest de beschikking over de Jezuïetenbouw, en in 1928 kochten zij het gehele kasteel. Medio 1931 werd het huis de zetel van Nederlandse Provincie der Spiritijnen.

Huidige doeleinden: Op het kasteel is het Provincialaat en de administratie van de Nederlandse Congregatie van de Paters van de Heilige Geest gevestigd. In de eerste voorburcht zijn asielzoekers gevestigd.
Toegankelijkheid: Het kasteel is op bepaalde tijden te bezichtigen, in de donjon is een expositieruimte ingericht. Het park is vrij toegankelijk.

Overzicht